Samenvatting Sociologie
1. Cultuuruitingen
Volgens Hofstede is cultuur:
1. Collectieve mentale programmering
2. Ongeschreven regels van het sociale spel
Cultuur is aangeleerd en niet aangeboren. Cultuur wordt overgedragen via onze sociale omgeving en
niet via onze genen. Cultuur moet worden onderscheiden van de menselijke natuur aan de ene kant, en
van de individuele persoonlijkheid aan de andere.
Drie niveaus van mentale programmering:
1. De menselijke natuur
Door de natuur (genen), aangeboren
2. De cultuur
Door de cultuur (groep), aangeleerd
3. De persoonlijkheid
Door beiden, aangeboren + aangeleerd,
persoonlijkheid wordt gevormd (individu)
Culturele verschillen manifesteren zich op verschillende manieren. Van de vele termen die worden
gebruikt om cultuuruitingen te beschrijven, bestrijken de volgende vier samen het brede cultuurbegrip
vrij volledig:
• Symbolen
Betekenisvolle afbeeldingen, woorden, voorwerpen of gebaren die alleen worden begrepen door hen
die deel hebben aan de cultuur.
• Helden
Levende of dode personen, fictief of echt, sociale rolmodellen/voorbeeldfiguren.
• Rituelen
Groepsactiviteiten om bijzondere gebeurtenissen te markeren of te ‘vieren’.
• Waarden
Vroeg aangeleerde overtuigingen.
In het ui-diagram zijn deze afgebeeld als schillen van een ui, waarmee wordt
aangegeven dat symbolen de meest oppervlakkige en waarden de diepste
lagen van een cultuur vertegenwoordigen, met de helden en rituelen daar
tussenin. Symbolen, helden en rituelen zijn samengevat onder de naam
‘praktijken’. Als zodanig zijn ze zichtbaar voor een externe waarnemer, maar
hun culturele betekenis is onzichtbaar en hangt af van hoe deze praktijken
worden geïnterpreteerd.
, 2. Culturele dimensies
Er zijn zes culturele dimensies:
1. Machtafstandsindex (MAI)
2. Individualisme Index (IDV)
3. Masculiniteitsindex (MAS)
4. Onzekerheidsvermijdingsindex (OVI)
5. Langetermijngerichtheidsindex (LTG)
6. Hedonisme tegenover Soberheid (HED)
Machtafstandsindex
• Hoge versus lage machtafstand
• Hoe wordt er omgegaan met (maatschappelijke) ongelijkheid?
• De mate waarin de minder machtige leden van instituties of organisaties in een land verwachten
en accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is.
Verhouding tot gezag (verwachting en acceptatie ervan).
Socialisatiefase MAI laag MAI hoog
Gezin Onderhandeling, dialoog Bevel, gehoorzamen
Primaire
School Leerling en docent gelijkwaardig Docent staat centraal, lijfstraffen
Secundaire mogen
Werk Minder lagen, meer autonomie Hiërarchisch, veel controle
Tertiaire
Individualisme Index
• Verhouding tussen individu en collectiviteit.
• De individualisme-scores van een land lijken evenredig te lopen met het BNP van dat land;
‘rijke’ landen zijn individualistisch en arme landen zijn in het algemeen collectivistischer.