Hoorcollege 11 – P. Vries – 29 april 2019
Vorige week en uitbreiding daarvan vandaag: Geschiedenis als een sociale wetenschap, sterk in de
jaren ’60 en ’70. Nu nog iets meer over een aantal boeken en de context waarbinnen dit plaatsvond.
Ten eerste: een ongelooflijke explosie van het aantal mensen dat zich met sociale wetenschappen
bezighoudt. Er ontstaat een wijdverbreid idee dat de wereld uiteindelijk maakbaar zou zijn. Een
modernistische bloeiperiode. De wereld is te begrijpen en te veranderen. Hierom ook kritiek op
historici: we hebben er niet veel aan, het is geen echte wetenschap. Ook infrastructurele
veranderingen belangrijk: er is meer geld en opkomst computers, kwantitatieve technieken. Mensen
hebben het idee dat dit mogelijkheden biedt die vroeger onmogelijk waren. De Annaalbeweging was
hier een exponent van, maar was uiteindelijk ook historistisch. Het bleef gaan om geschiedschrijving,
het gaat erom de wereld zoals deze concreet was, te begrijpen. Iemand als Braudel zag zichzelf als
historicus, al hadden zij wel vooral interesse in het materiële aspect van de geschiedenis, wat
vergelijkbaar is met het marxisme.
Geschiedenis als toegepaste sociale wetenschap, of toegepaste economie. Ze denken b.v. als
economen, en dit laten ze los op een vraag uit het verleden. B.v. op de vraag: Was de slavernij in de
Verenigde Staten rendabel? Deze houding komt ook naar voren in de historische sociologie. B.v.
Barrington Moore, Charles Tilly. Men probeert dingen te weten te komen via vergelijkingen tussen
tijdsperioden. Hier is kritiek op van ‘echte’ sociologen, ze stellen dat deze ‘grote theorieën’ (van b.v.
Tilly) gebaseerd zijn op een aantal enkele gevallen.
Norbert Elias (Über den Prozeß der Zivilisation. Soziogenetische und psychogenetische
Untersuchungen): historisch-sociologische studie, lange-termijnvraag. Hoe komt het dat mensen zich
in de loop der tijd beschaafder zijn gaan gedragen? Mensen oefenen heel veel zelfdiscipline uit. Dit
begint als opgelegd door vreemden, maar ontwikkelt zich tot zelfdwang. Dit komt omdat de
verschillen in macht tussen mensen steeds kleiner geworden zijn, en je steeds meer rekening met
anderen moet houden. Het gedrag moet voorspelbaar zijn. Dit komt vooral door dwang van de staat.
In de jaren ’80 en ’90 lijkt er een ommekeer plaats te vinden. Lauren Stone: ‘the revival of narrative’.
De inspiratie door de sociale wetenschappen verliest haar kracht. Woorden als ‘interpretatie’,
‘microstudie’, ‘leefwereld’ komen op, i.p.v. ‘oorzaken’, ‘samenhang’, etc. De ‘grote verhalen’ over
hoe de wereld in elkaar zit, zwakken af in deze periode.
Er is wel meer aandacht gekomen voor de rol die taal speelt. Taal is immers niet slechts een passief,
neutraal middel voor de mens om zich uit te drukken. De woorden maken, tot op zekere hoogte, ‘de
dingen’. B.v. historische begrippen, die opeens overal in waargenomen en opgeplakt worden. B.v.
‘invented traditions’ van Hobsbawm.
Postmodernisme: we moeten niet teveel afwijken van de percepties van de mensen zelf. (‘The
natives’ point of view’). Dus opkomst mentaliteitsgeschiedenis, etc. Er zijn geen objectieve structuren
te vinden in de geschiedenis en in de wereld. Een verschuiving van het objectieve naar het
subjectieve. B.v. biografie van Hitler van Kershaw. Hij was eerst vooral geïnteresseerd in objectieve
omstandigheden, maar raakte daarna overtuigd dat het nazisme zonder Hitler niet mogelijk geweest
was. (Het lag dus niet alleen aan sociaaleconomische omstandigheden, voorgeschiedenis, etc.).