Fysiologie p4
College 01: Motoriek I.................................................................................................................................. 2
± College aantekeningen ................................................................................................................................ 2
College 02: Motoriek II ................................................................................................................................ 2
± College aantekeningen ................................................................................................................................ 2
College 03: Motoriek III ............................................................................................................................... 3
± College aantekeningen ................................................................................................................................ 3
College 04: Motoriek IV ............................................................................................................................... 3
± College aantekeningen ................................................................................................................................ 3
College 05 + College 06: Extrapiramidaal systeem & cerebellum I en II ............................................ 4
§6.4.5 Het cerebellum (fysiologie) ................................................................................................................. 4
§7.7.3 Het paleoniveau automatische en emotionele motoriek (fysiologie)............................................ 4
§14.1 t/m §14.4 De anatomie van het extrapiramidale systeem (neurowetenschappen) ..................... 6
§14.8 De functie van de basale kernen (neurowetenschappen) .............................................................. 6
§15.1 t/m §15.2 Het archi-, paleo- en neocerebellum (neurowetenschappen) ...................................... 7
§15.4 t/m §15.6 De functie van het cerebellum (neurowetenschappen) ................................................. 7
§5.1.2 De functionele neuroanatomie van de basale ganglia en extrapiramidale
symptomen/syndromen (neurologie) ............................................................................................................ 7
§5.1.3 Het cerebellum en cerebellaire symptomen (neurologie) .............................................................. 9
± College 5 aantekeningen ........................................................................................................................ 9
± College 6 aantekeningen ...................................................................................................................... 10
OWL 1: Motoriek I + II ................................................................................................................................ 10
College 07: Motoriek V .............................................................................................................................. 11
± College aantekeningen .............................................................................................................................. 11
OWL 2: motoriek II ..................................................................................................................................... 11
College 08: motoriek VI ............................................................................................................................. 11
± College aantekeningen .............................................................................................................................. 11
OWL 03: Motoriek V ................................................................................................................................... 11
College 09: Farmacologie ......................................................................................................................... 13
± College aantekeningen .............................................................................................................................. 13
College 10: Geriatriefysiotherapie .......................................................................................................... 15
± College aantekeningen .............................................................................................................................. 15
,College 01: Motoriek I
± College aantekeningen
o Archiniveau altijd ondergeschikt door de andere. Is het meest afgeschermd, dus niet kwetsbaar →
neoniveau wel
o Iedere reflex heeft een latentietijd (delay) → M1-respons
o Voor bewustzijn heb je dus een langere loop nodig vanaf M2 → longloop is geen reflex meer maar meer
een beweging
o Schakelcellen (synaps) zit op de motorische voorhoorn, omdat daar een poel van alfa neuronen ligt.
o Limbisch systeem heeft invloed op reflexen.
o Hyperreflexie doordat er geen inhibitie plaatsvindt → spasticiteit
o Myotatische reflex belangrijk bij houdingscontrole → kopje vasthouden en thee erin gieten, myotatische
reflex zorgt ervoor dat de oorspronkelijke lengte van de spier gehandhaafd wordt.
o Hoe beweeg je willekeurig als je bijvoorbeeld wilt wijzen naar iemand? → Directe corticospinale vezels.
Alfa neuronen zitten extrafusaal
o Efferente gamma neuronen op de intrafusale spierspoel spiervezels → indirecte corticospinale vezels
via gamma motoneuronen = vanuit de FR.
o Alfa-gamma co-activatie zorgt ervoor dat er extra kracht gegenereerd kan worden
o Corticale niveau is de baas
o Golgi-peesreflex (zit in de pees) → dikkere afferente 1b vezels: gevoelig voor de spierspanning
(hoeveel energie heb ik nodig om iets op te tillen? Hoe zwaar is iets? Stuurt signaal naar afferent →
antagonistische werking.
o Golgi-pees heeft beschermende reflex
o Laminae van rexed → stuurt informatie via de banen door naar
de cortex
o Gewrichtssensoren: proprioceptie (vier types)
o Bij dynamische activiteit → dikkere vezels
o Naar mate de eindstand nadert. Vuren de sensoren meer
o Bij geboorte = neocorticaal niveau nog niet klaar →
rijpingsprocessen leiden tot reflexen (bijvoorbeeld: TNR)
o Reflexen op archi en paleo niveau
o Archi (ASNR – STNR – labyrint reflex → ook wel primitieve
reflexen → zie fysiologie P2
o Laesie op neoniveau: CVA
Het meest voorkomende laesie op neoniveau is het CVA.
Bewegingen die over lagere niveaus verlopen, de meer automatische bewegingen, zijn vaak nog
mogelijk en zijn soms zelfs enigszins ontremd; deze ontremming kan soms heel sterk zijn: dwanghuilen
en dwanglachen (hierbij is de bijbehorende emotie vaak afwezig, dat wil zeggen het gaat hier om een
ontremming van de expressiemotoriek)
o Laesie op paleoniveau: Parkinsonisme
Aan de rechterzijde van figuur 8.5 staat aangegeven hoe de situatie is bij parkinsonisme, waarbij de
laesie zich vooral op paleoniveau bevindt. De patient heeft nu juist moeite met automatische en
emotionele motoriek. Met bewuste inspanningen kan de patient echter wel allerlei bewegingen maken.
Deze ‘bewuste inspanning’ bij alledaagse bewegingen is een vroeg symptoom van de ziekte van
Parkinson.
Opricht, steun, evenwichts, en houdings reacties
M1 → myotatische reflex
M2 → multisegmentale reflex
M3 → topdown / bottom up
College 02: Motoriek II
± College aantekeningen
Het werkgeheugen kan maar 7± bytes aan informatie aan. Deze blijft echter maar voor ongeveer 10 seconden
aanwezig. Om dit beter te leren (→ naar lange termijn geheugen), is herhalen dus essentieel.
Pauze (spacing) is effectiever dan lange tijd aansluitend oefenen! In je slaap leer je ook door.
Expliciete kennis (met regels en wetten) je kan het vertellen
Impliciete kennis (zonder regels, met externe focus) je kan het niet na vertellen → stress bestendig
Time on task (de tijd dat je met de taak bezig bent) intensiveren in de praktijk. Hoe vaker je iets doet, hoe beter je
het leert. Vroeger erg vaak gedacht, maar onderzoek heeft iets anders aangetoond: niet alleen time on task is
een factor, maar ook talent, intelligentie, leeftijd en de kwaliteit van de trainingen.
,Kenmerken van:
Doelgericht spelen droge oefeningen
Game like – play like Geconstrueerde oefeningen
Creatief Serieus
Amusement Externe motivatie
je drive product
Flow
Spontaan
Intrinsieke motivatie
Hoge waarde
Proces
Game like – play like →
“Games are built to
motivate people to stay in
the experience as long as
possible.
Game elements make
normal tasks more fun.
When people experience
fun they are more involved
in their activity and perform better. This leads to better results:”
College 03: Motoriek III
± College aantekeningen
Hippocampus is voor het cognitieve geheugen, motoriek zit overal in het zenuwstelsel
The advantage of implicit learning (compared to explicit knowledge)
• Less influence of
o brain impairments (amnesia)
o psychological pressure/choking
o physical fatigue. → vermoeidheid
• Less load on (verbal) work memory
o Fewer attentional resources are needed (independent of conscious awareness, so……
more attentional capacity free for a secondary task)
• Increase in Storage Strength
o Implicit knowledge is more durable, lasts longer.
implicit Both explicit
Analogy learning Discovery learning Trial and error learning
Errorless learning Observational learning Movement imagery
Dual task learning
Self requested feedback → alleen feedback geven als de patiënt erom vraagt. Autonomie van de patiënt krijgt
een boost → intrinsieke feedback zelf gebruiken (eigen management) → helpt bij autonomie.
College 04: Motoriek IV
± College aantekeningen
Oefeneffect = korte termijn verbetering
Leereffect = lange termijn verbetering → wat onthoud je van de oefening?
Externe focus, leidt tot minder EMG-activiteit → Met minder spierspanning (MU) kan je meer gewicht tillen
Het brein denkt graag in resultaten.
Externe focus is goed voor de posturale controle → wordt automatisch gedaan.
Interne focus belemmert de automatische uitvoering. Bij externe focus moet de taak uitdagend zijn, instructies
ook kort
Bij dubbeltaak moet je op het niveau van de patiënt zitten (voorbeeld: CVA 10→0 tellen)
Dubbeltaken gebruiken om:
- te testen → autonome fase
- impliciet leren te bevorderen → associatieve fase
- consequentie voor praktijk → niet instrueren tijden bezigheid van de taak!!!
Je analogie moet matchen met de taak, zelfde biomechanische eenheden
, College 05 + College 06: Extrapiramidaal systeem & cerebellum I en II
§6.4.5 Het cerebellum (fysiologie)
Cerebellum voor coördinatie en fijne afstemming van de motoriek die vanuit andere hersendelen wordt ingezet.
Om de taken uit te kunnen voeren ontvangt deze informatie over bijna alle somatosensorische en
somatomotorische impulsen in het animale zenuwstelsel. Om bewegingen bij te stellen, stuurt het cerebellum
informatie naar de kerngebieden waar de impulsen vandaan komen. Dit kan door middel van feedback en
feedforward. Het cerebellum heeft archi-, paleo-, als neo-onderdelen. Op neoniveau gaat het om coördinatie van
de fijne motoriek. Op archiniveau voor het integreren van visuele informatie en informatie uit het
evenwichtsorgaan. Op paleoniveau worden axiale en proximale spieren gecontroleerd met behulp van
proprioceptieve informatie uit het lichaam via de achterstrengbanen.
§7.7.3 Het paleoniveau automatische en emotionele motoriek (fysiologie)
De twee hoofdfuncties van het paleoniveau zijn de coördinatie van de automatische motoriek en het op gang
brengen van motoriek die voortkomt uit emoties.
Automatische motoriek
Met automatische motoriek worden bewegingen bedoeld die je ‘op de automatische piloot’ kunt uitvoeren. Deze
moeten wel eerst worden aangeleerd, zoals lopen en fietsen. Dit maakt deze motoriek anders dan de
reflexmotoriek. Voor deze automatische motoriek zijn er twee belangrijke regelcentra: de basale kernen en
het paleocerebellum.
Basale kernen (paleoniveau)
In het binnenste van de hemisferen liggen de basale kernen (basale ganglia): de
• nucleus caudatus → betrokken bij regulatie motorische processen),
• het putamen → regulatie van bewegingen en het beïnvloeden van soorten leren, produceert
neurotransmitter (enkefaline, GABA, ACh) om functies te kunnen uitvoeren)
• het striatum → versterken, afremmen en bijsturen van motorische activiteit)
• de nucleus accumbens → rol speelt bij positieve belevingen zoals verlangen, motivatie, passie en
bevrediging, op de grens tussen putamen en nucleus caudatus)
• de globus pallidus → regulatie van vrijwillige motoriek),
• de nucleus subthalamicus (extrapiramidaal)
• de substantia nigra → rol bij het starten van bewegingen en functioneel als schakelkern van het
extrapiramidale systeem. Maakt neurotransmitter: dopamine aan).
• De nucleus ruber → samen met de tractus rubrospinalis en piramidebaan → distale fijne motoriek
Al deze verbindingen maken duidelijk dat de basale kernen een belangrijke rol spelen bij het plannen en
uitvoeren van motoriek. De basale kernen kunnen niet zelfstandig bewegingen in gang zetten, wel
deelbewegingen op commando van de hersenschors. Basale kernen behoren tot het paleoniveau.
Nucleus caudatus = bestaat uit putamen en striatum